4328. Dochter van een Zwarthemd

 
(1 reviews)  

5 stars
 1 review(s)
4 stars: 
 0 review(s)
3 stars: 
 0 review(s)
2 stars: 
 0 review(s)
1 stars: 
 0 review(s)




Reviews

Most useful first | Newest first  
JN Kingma Postma Boekenpearls76
Sep 21, 2023
Recensie van:
4328 Dochter van een zwarthemd
Auteur:
Bianca Mastenbroek
(1975) woont in Eindhoven, waar ze Techniek & Maatschappij studeerde aan de Technische Universiteit. Na een aantal jaren gewerkt te hebben als milieuadviseur besloot ze zich helemaal te wijden aan haar grote passie: schrijven. Inmiddels heeft ze meerdere boeken voor kinderen, de jeugd en volwassenen op haar naam staan.
Bianca schrijft het liefst fantastische of historische verhalen. En natuurlijk moeten de verhalen spannend zijn! Ze laat zichzelf graag verrassen door de werelden, de personages en avonturen die ze bedenkt. Maar ze vindt het ook heerlijk om in de geschiedenis te duiken en rond alle feiten en gebeurtenissen een aangrijpend verhaal te weven.
Voor De Vier Windstreken schreef Bianca talloze boeken, waarvan het meest bekend Hendrick, de Hollandsche indiaan, dat in 2019 De Jonge Beckman en Thea Beckmanprijs won.
Voor meer informatie kun je kijken op www.biancamastenbroek.nl
Omslag:
Peter-Paul Rauwerda
Wijze van lezen:
Recensie-exemplaar ontvangen van De vier windstreken in ruil voor mijn recensie.
Uitgeverij: De Vier Windstreken
Genre: historische roman
Cover en flaptekst:
Een grijze cover, de titel in bloedrode letters. Een meisje zonder haren met haar hoofd gebogen staat er als in gedachten verzonken bij. Achter haar in haar schaduw een hakenkruis, het embleem van de N.S.B. Een man met een glimlach op zijn gezicht achter een spoorbrug en een meeuw die vrij lijkt te vliegen. Verdriet, intense pijn en leegte zijn gevoelens die door me heen razen. Zonder woorden maar met prachtige illustraties al zoveel gezegd.
Quote:
Bron: www.biancamastenbroek.nl
Hoofdstuk 1
Mei 1945
Links, rechts, links, rechts. Langs velden en wegen. Nauwelijks bebouwing, alleen eindeloze zandvlaktes, uitgestrekte heidevelden. Nergens leven. Op ons na.
Links, rechts, links, rechts. Rustig aan. Straks krijg ik weer een geweer op mijn borst gericht omdat ik te ver vooruitloop. Terwijl de opdracht toen we vanochtend vertrokken toch heus ‘marcheren in rotten van drie’ was. Ben ik dan de enige in wie het ritme vastgebakken zit? De enige die blij is dat ze weer kan lopen, na dagen stilzitten in een cel?
Ik kijk half over mijn schouder. Niks geen strakke linies, de mensen sjokken onordelijk voort. Sommigen zien eruit alsof ze vanochtend uit hun bed gesleurd zijn. Die man daar kreeg waarschijnlijk drie tellen om zich aan te kleden: geen hoed, geen das, alleen een scheef dichtgeknoopte overjas. En die vrouw hink-stapt op een klomp en een kartonnen schoen. Zelfs geen genade voor de kinderen: dat jochie loopt op de laatste flarden van zijn sloffen. Ik krijg een duw. ‘Voor je kijken.’
Ik kijk naar hém. De bewaker met het bolle gezicht. Die ken ik toch? Ook al draagt hij nu een uniform en heeft hij een geweer om zijn nek hangen. Het is Tom, de scharensliep die bij ons aan huis kwam. Nog te dom om voor de duvel te dansen; en die zit nou bij de Binnenlandse Strijdkrachten? Die geven ze een geweer in handen?
‘Voor je kijken,’ snauwt hij weer en hij heft zijn geweer.
Ik kan niet anders dan mijn lippen op elkaar persen en mijn blik afwenden. Gewoon doorlopen. Dóórgaan.
Links, rechts, links, rechts. Mijn benen willen wel. Die willen sneller, harder. Wegrennen. Ik weet alleen niet waarnaartoe. Er is geen plek meer voor mij in mijn vaderland. Voor niemand van dit bijeengeraapte zooitje.
Gehaaste, onregelmatige voetstappen achter me. ‘Stop. Halt. De linies mogen niet worden doorbroken,’ wordt er gesnauwd.
Welke linies?
Twee weilanden verder hoor ik weer die gehaaste pas. Iemand dringt zich steeds verder naar voren. Vluchtig kijk ik om en ik struikel bijna over mijn eigen voeten. Grietje?
Haar brede glimlach zegt genoeg. Het ís Grietje! Ze leeft nog. Het bovenste knoopje van haar blouse zit los, maar dat zegt niets bij Grietje. Als ze op jacht gaat, doet ze soms wel drie knoopjes open.
Voor ons geen jongensjacht meer.
Met een minieme hoofdbeweging gebaart ze dat ik weer voor me moet kijken, maar ik heb haar al zo lang niet gezien! Terwijl ik keurig meeloop met de mensen in de voorste rij, schuifel ik een klein beetje naar links, zodat er naast mij wat ruimte ontstaat. En ja, dan duikt ze naast me op.
De wilde, donkere haren, nog enigszins in bedwang gehouden door het sjaaltje dat ze om haar hoofd heeft geknoopt. De sproetjes rond haar neus, waar ze zelf zo’n hekel aan heeft. En haar geheime wapen: de glimlach waarmee ze mannenharten laat smelten.
Ik heb ook het gevoel dat ik smelt. Dat ik heel even mijn harnas mag neerleggen. ‘Hoe? Wat? Waa…?’
De geweerkolf in mijn rug zwiept de laatste letter ver de lucht in. ‘Kop dicht, vuile NSB’er.’
Grietje slaat haar lange wimpers neer, alsof ze wil zeggen: doe nou maar. Luister maar.
Ik wrijf over mijn rug. Dat wordt een blauwe plek. En waarom?
Als de bewaker niet meer op mij let, grijp ik Grietjes hand. Ik knijp, gewoon, om me ervan te verzekeren dat ze er is. Dat